6.01 Inleiding
Accountability, het rekenschap en verantwoording afleggen over activiteiten jegens derden, is bepaald geen nieuwe ontwikkeling. Al eeuwen lang moeten mensen zich verantwoorden voor hun doen en laten. Wel relatief nieuw is dat dit morele principe het domein van de wetenschap heeft bereikt. Aangezien de wetenschap in onze cultuur sinds de Verlichting niet alleen motor, maar ook een van de belangrijkste ‘hoeders’ is van de samenleving, kan men spreken van een hedendaagse variant op het aloude Juvenalis Dilemma. Net als vertegenwoordigers van alle andere democratische partijen, zoals staat, markt en burgerij, dienen nu ook wetenschappers zich te verantwoorden. Het intern hanteren van betrouwbaarheid (in termen van objectiviteit en universele geldigheid) als uitgangspunt geeft extern blijkbaar geen carte blanche meer. Toetsing van output en processen achteraf heeft al zijn beslag gekregen in de vorm van visitaties en steeds vaker vindt toetsing vooraf plaats. Wie onvoldoende scoort op de Citation Index of geen deel uitmaakt van een erkend onderzoeksinstituut krijgt geen toegang meer tot onderzoeksgelden. Op het gebied van onderwijs is eenzelfde inhaalslag gaande; docenten dienen aantoonbaar gekwalificeerd te zijn en onderwijs wordt steeds meer conceptueel vorm gegeven. Net zoals dat met de ambachtelijke vakman gebeurde ten tijde van de industrialisatie, de smid diende zijn geheim te openbaren, verliest de hedendaagse wetenschapper zijn positie als vrijgestelde. Vanuit democratisch oogpunt bezien is sprake van vooruitgang want democratie verhoudt zich immers slecht met privileges van een sociale elite.
Zonder de waarde van accountability te ontkennen, dient men echter ook de schaduwzijde van deze morele winst onder ogen te zien. In het kielzog van verantwoording en rekenschap doen namelijk een aantal ontwikkelingen hun intrede die zich op zijn best slecht verhouden tot die andere maatschappelijke rol die wetenschap speelt i.c. motor van vernieuwing. Discipline wint het steeds meer van speelsheid. Dit uit zich op individueel niveau in een groeiend aantal psychologische spagaten links en rechts van innovatieve spectrum. Zowel creatieve dwarsdenkers als ietwat autistische doordenkers ervaren de nodige perverse prikkels als zij worden gedwongen hun denken in een projectformat te gieten. Het gevolg kent verschillende varianten, zoals vervreemding, burnout, depressie, maar ook fraude en een toename van professionele fouten (zie bijv. Prins e.a.). Vooral deze twee laatste factoren, fraude en fouten, versterken de roep om verantwoording en controle. Daarmee is de cirkel rond en neemt de verlammende werking van het Juvenalis Dilemma alleen nog maar toe. In een ‘hoogdynamische en hoogcomplexe’ samenleving, waarin het vermogen om nieuwe en/of ongebruikelijke oplossingen voor problemen te vinden van belang is, is deze gedwongen vertraging even begrijpelijk als desastreus.
In deze bijdrage wordt betoogd dat de geschetste vicieuze cirkel niet zozeer het onvermijdelijke bijproduct is van democratisering. Ook is het de vraag of de oorzaak ligt in de groeiende kloof tussen de onderliggende waardenkaders van disciplines (practici zoals dokters, advocaten, bedrijfskundigen) versus die van de meer fundamentele wetenschap zoals Hofstee onlangs betoogde (2012). Zonder de relevantie van het waarderingsvraagstuk te willen ontkennen, ligt er waarschijnlijk een, nog fundamenteler, kennisvraagstuk aan ten gronde: een gebrek aan kennis over kennis. Het is nog altijd niet bekend hoe een gedachte of idee ontstaat, laat staan dat we zaken als het ontstaan kennis of begrip doorgronden (van Strien, 2010). Hoezo productie van kennis? Deze fundamentele onzekerheid hoeft overigens het denken over denken niet in de weg te staan. Integendeel! Hoewel het noopt tot bescheidenheid, dwingt juist die onzekerheid ons om nieuwe gedachten te formuleren over dit aloude vraagstuk.
Door met 2. Kenniscreatie als proces