6.05 Memen

Hoewel het zichzelf versterkende systeem van adaptatie stevig in ons brein is verankerd en daarmee verreweg het grootst deel van gedrag (inclusief denken en later ook wijze van leren) stuurt, is gelukkig altijd sprake van een zekere mate van flexibiliteit:

  1. in het heel jonge brein zijn er nog relatief weinig dwingende heuristieken en algoritmen aanwezig behalve voor een aantal primaire (biologische) leerprocessen. Bij  confrontatie met nieuwe vraagstukken, vindt een soort random explosie van synaptische groei plaats die later, op basis van al of niet bekrachtiging/ gebruik, weer grotendeels wordt gesnoeid (synaptic pruning)
  2. heuristieken en algoritmen worden soms verkeerd gekopieerd en/ of toegepast
  3. variatie op soortniveau prevaleert boven logica op individueel niveau; er zullen niet alleen mutaties, maar ook altijd ‘mutanten’ blijven bestaan tbv de variatie in de genenpool.  

Ongeacht wat hun oorsprong is, vrijwel al deze ‘nieuwe gedachten’ of wellicht beter gezegd ‘relatieve toevalstreffers’ op cognitief niveau worden het slachtoffer van selectie. Slechts enkele gedachten kunnen zich ‘repliceren’ d.w.z. worden hergebruikt waardoor de myelineschede van de fysieke verbinding zich verdikt. Hoe dikker deze mantel wordt, des te sneller wordt deze verbiniding hergebruikt en daarmee een succesvol memen. Hoewel de ontologische overeenkomsten geen enkele formele conclusie op epistemologisch niveau toelaten, kan de recente neuropsychologische kennis wel worden gebruikt voor het ontwikkelen van nieuwe (metaforische) modellen voor de kern van kenniscreatie die vervolgens op hun beurt weer betere verklaringen kunnen geven voor psychische fenomenen als inspiratie, intuïtie en creativiteit. Alvorens dit geheugenspoor uit te werken in de vorm van een (dubbel) helixmodel, staan we eerst even stil bij de vandaag de dag gebruikelijke modellen.

Verder met 6. Toch een vonk?