4.3.1.03 Systeem

In de evolutionaire visie van wereldmodel II wordt uitgegaan van een non-equilibrium. Onzekerheid is normaal. De oplossing voor complexe problemen bestaat uit het scheppen van adaptieve systemen, die zelforganiserend zijn. Dergelijke systemen ontwikkelen nieuwe producten en diensten en ontsluiten nieuwe markten. Flexibele organisaties vormen een keten. Partners zien het belang in van duurzame samenwerkingsrelaties. Het criterium is niet de winstmaximalisatie, maar het voordeel voor de totale samenwerkingsketen. De markt bestaat uit verschillende segmenten. Consumentengedrag valt te beïnvloeden. De vraag naar nieuwe producten en diensten kan worden gecreëerd. Non-equilibrium gaat uit van een proces. Er ontstaat kritische massa door combinatie van informatie. Op een minimum aan informatie kan de markt al heftig en onvoorspelbaar reageren. De markt wordt verdeeld in riskante activiteiten en in risicomijdende activiteiten. In een veranderingsproces werken versnellende en vertragende factoren. Iedere organisatie doorloopt een eigen levenscyclus. In elke ontwikkelingsfase worden beslissingen genomen, die zijn aangepast aan de veranderende externe en interne omstandigheden.

Elk model is statisch. Een model is een hulpmiddel. De systeemtheorie maakt het mogelijk een organisatie in kaart te brengen. De grenzen van een systeem met de buitenwereld zijn kunstmatig. Dit geldt ook voor de indeling in subsystemen, waarvoor intern grenzen worden getrokken. Ackoff onderscheidt binnen een organisatie een technologisch subsysteem, een management subsysteem, een economisch subsysteem, een productie subsysteem, een psychosociaal subsysteem en de ‘corporate culture’. Deze subsystemen zijn interdependent. Zij beïnvloeden elkaar. Door wisselwerking van subsystemen ontstaan spontaan (emergent) nieuwe eigenschappen. De algemene systeemtheorie biedt gebruikers een ‘mind set’, een specifieke manier van denken. De systeemtheorie kent een eigen (technische) taal.
De systeembenadering is holistisch, gaat uit van het geheel. Het totaal is meer dan een aggregatie van afzonderlijke elementen. De elementen van het systeem beïnvloeden elkaar. De waarde van het totale systeem is groter dan de som der delen. Subsystemen zijn op zichzelf waardeloos, maar worden in samenhang betekenisvol.